Message d'information du propriétaire de l'arbre

close

Stamboom families Beltzer, Engelenberg, Gottschalk, Unland, Melkert, Helsloot, Krommendam, IJsendoorn, Broekman, Broer, Boberg en Spratte


H Christianus Engelbergh Christiaan

(ChristianusEngelbergh)


  • Né en 1617 - Venlo (L)
  • Baptisé le 2 juillet 1617 (dimanche) - Venlo (L)
  • Décédé après 22 février 1670 - Ossendrecht (NB)
  • Adelborst onder Kaptitein Mulstroo, Schout en Secretaris te Ossendrecht en Hoogerheide, Diaken en Ouderling der Herv. Gem. te Ossendrecht
8 médias disponibles 8 médias disponibles

 Parents

 Union(s), enfant(s), petits-enfants et arrière-petits-enfants

 Fratrie

 Demi-frères et demi-sœurs

Du côté de Arnoldus Arndt Engelenberg, né en 1585 - Venlo (L), décédé après 21 janvier 1631, inhumé avant 7 décembre 1637
(afficher)

 Événements


 Notes

Notes individuelles


Godsdienst: Hervormd

_INQUBIRT:
Naam: ook Ingelsber(ch)gh, Ingelborchs

DE KAPITEIN-COMMANDEUR JOHAN VEIJSER (JOHN VIZER) UIT ENGELAND,ZIJN NAKOMELINGEN EN HUN VERWANTEN; diverse leden van de familie Engelenberg maken hiervan deel uit.

door MR. W. W. VAN VALKENBURG. (Ned. Leeuw 1976 pag 5 e.v.)

HOOFDSTUK 1. Johan Veijser (John Vizer) en zijn dochter Maria Veijser. I
Als ,,Jan Veiser geboren van Siphingen in Engelandt, sergeant onder den Heer Cap. Boeis, tegenwoordig in Garnisoen, liggende binnen Tholen” komt de stamvader in onze
gezichtskring als hij op 8 april 1628 ondertrouwt met Mecqken Jacobsdr., weduwe van Matthijs Willemsz., geboren te Poortvliet, tegenwoordig woonachtig binnen Tholen. De
bruigom wordt daarbij bijgestaan door de luitenant Thomas Godby en de sergeant Jeans Copy, beiden eveneens dienende onder de kapitein Boeis, terwijl de bruid als getuigen had medegebracht Dina Godby en (haar zuster) Tanneke ]acobsdr.
De bruid was een dochter valn Jacob Huybrechtsz., een uit Brielle afkomstige bakker, tapper en impostmeester te Poortvliet, en diens uit Reimersmaal afkomsltige tweede echtgenote
Margriete lacobsdr.; het was haar ,derde huwelijk, want bij haar huwelijk met Matthijs Willemsz. was zij reeds weduwe van Philips Philipsz. Grindet (zie Bijlagen A en C bij dit
hoofdstuk).

Naar de Engelse herkomst van lohn Vizer, zoals hij zelf zijn naam tekent, is door ons geen onderzoek ingesteld. Zijn geboorteplaats wordt bij zijn tweede huwelijk genoemd
“Chipgey” en deze namen geven voor een nader onderzoek in Engeland onvoldoende houvast. De geslachtsnaam Vizer komt thans in Engeland nog wel voor; in het Londense
telefoonboek trof ik enige jaren geleden één naamgenoot aan.

Op 19 januari 1630 (R.A. Zeeland, Inv. Lasonder Zeeuwse Eilanden (verder aan te halen als Z.E.) nr. 5201) wordt hijn og vermeld als sergeant binnen Tholen in garnizoen, doch
in 1633 krijgt hij commissie als majoor en commies van de vivres en ammunitie op de forten St. Martin of Hoogerwerf en Ambrosius (reg. Commissieboeken Raad van State 1633); hij wordt verder op de Staten van Oorlog tot aan zijn dood als zodanig op het fort Hoogerwerf vermeld, doch over enige band met het fort Ambrosius is verder niet gebleken. Voor zijn richtige waarneming van deze functies stelde de Thoolse
burgemeester Jacob de Vriese zich op 8 september 1633 borg (Z.E. 5179).

Zelandia Illustrata II, blz. 751, deelt mede,dat de sterkte St. Martin lag op de schorren bij de Boomkreek en de Agger ten noordwesten van Zandvliet en over het verdronken Land van Saaftinge. A. J. van der Aa in zijn AardrijkskundigWoordenboek der Nederlanden, V, p. 769, vertelt ons nog, dat Hoogerwerf of Hoogewerve oudtijds een eiland was in de Oosterschelde, waarvan het middengedeelte overstroomd was en niets dan zand vertoonde; op het zuidwestpunt van het eiland, dat zich van zuidwest naar noordoost uitstrekte, lag de schans St. Martijn. Op het hierbij afgebeelde fragment
van een zeventiende-eeuwse kaart ziet men ten westen van Ossendrecht ,,t Fort op Hogerwerf” liggen en op het vasteland ten zuiden van Zandvliet ziet men een schans Ambrosius; Zelandia Illustrata II, blz. 741, noemt echter het fort St. Ambrosius of Stoofgat en deze laatste naam vindt men op de kaart vermeld ten zuiden van Hoogerwerf.

Tijdens de veldtocht van Graaf Willem van Nassau in de zomer van 1632 gaven in de maand juli de schansen Hoogerwerfen Ambrosius zich aan het Staatse leger over. In de
nacht, volgende op die verovering, verkoos geen enkele soldaat te werken, niet uit vreugde over dit wapenfeit zoals men misschien geneigd zou zijn aan te nemen, maar omdat het merendeel voor vroegere veldarbeid nog niets had ontvangen en de officieren weigerden het volk tot werken op te vorderen (F. J. G. ten Raa en F. de Bas, Het Staatsche Leger IV, p. 61 en 345). Uit de gedrukte Notulen van de Staten van Zeeland blijkt op 4 juli 1632, dat Graaf Willem van Nassau met voldoening kennis gaf van het innemen van het fort Hoogerwerf en dat hij voor dat bericht op 7 juli 1632 door de Staten bedankt werd. In de Statenvergadering werd vervolgens uitvoerig gedelibereerd over het verdere lot van het fort en ten slotte werd op 26 november 1633 besloten het in betere staat te brengen, vooral omdat door ,,demolitie” van het fort de haven van Zandvliet open en onbeschermd zou komen te liggen (Notulen Staten van Zeeland 1633,
p. 116/117 en 131, ook 1634, p. 22/23). Van het fort St. Martin, dat ter betere beveiliging van de Oosterschelde aan de ingang daarvan op de zandplaat Hoogerwerf was aangelegd, bestond de bezetting uit eén compagnie infanterie; in 1640 werd bepaald, dat de bezetting zou bestaan uit twee man uit elk van de dertig Zeeuwse compagnieën en dat de commandant twee hunner tot sergeant en drie tot korporaal mocht aanstellen (Het Staatsche Leger IV, p. 125 en 297).
Op 1 januari 1648 wordt Veijser voor het eerst als kapitein vermeld (Z.E. 5201) en nadien komt hij steeds voor als kapitein en commandeur van het fort Hoogerwerf; veelal
wordt ,hij dan wel betiteld als ‘de kapitein-commandeur Johan
Veijser.

In de Zeeuwse Statenvergadering van 10 februari 1654 kwam ter sprake de keuze tussen ,,de reparatie ofte de verlatinge van het fort van Hoogerwerve” en men besloot toen een en ander te examineren en schriftelijk advies te doen uitbrengen. Het bleek, dat het fort ,door de laatste stormen geheel ontramponeert is en beschadight en zulcx dat ’t selve niet kan in ouden staet gebraght werden als met seer groote ontkosten, die op het minste beraemt werden op £ 600 Vlaams”. Toch werd op 24 november 1654 tot restauratie geadviseerd. In 1658 bleek het fort Hoogerwerf bezet met slechts 25 man, merendeels ,,mortepayen ofte passevolanten die geen dienst doen ende daer van echter de gagie werd getrocken” (Het Staatsche Leger V, p. 518/519). Hieruitblijkt, dat aan de kapitein Veijser de in Het Staatsche Leger (deel IV, p. 270, en deel V, p. 235 e.v.) omschreven kwalijke praktijken werden verweten. De kapiteins ontvingen namelijk
de soldij voor hun gehele compagnie en waren aansprakelijk voor de richtige uitbetaling. Door de compagnieën onvoltallig te houden doch betaling te vorderen alsof geen enkele man ontbrak en door onrechtmatig te korten op de soldijen der ondergeschikten kon een compagniescommandant niet-onbelangrijke bedragen in eigen zak steken. Bij controle door demonstercommissarissen maakten zij dan gebruik van ,,passevolanterye”, waartoe zich dan moesten lenen knechten van de officieren, kooplieden die de troep volgden en lieden zonder bestaan, ja soms kinderen en zelfs vrouwen, die dan bij de monstering met een piek of vuurwapen, het rapier op de zijde, als soldaten moesten optreden. Zo werden bij een monstering te Grave in 1626 ruim dertig kinderen in bedden toegetakeld om hen voor zieke manschappen te laten doorgaan en traden in 1644 met pieken en corseletten gewapende vrouwen als passevolanten op. De slecht betaalde, slechtgevoede en slechtgeklede soldaten mochten tot verbetering van hun lot geen handwerk in de steden uitoefenen, doch wel zich als arbeiders bij de boeren verhuren. Dit verklaart ook de attestatie van Veijser’s schoonzoon Woufer van Raphels van 6 januari 1654 (Z.E. 5685), dat een vijftal met name genoemde soldaten,dienende onder de compagnie bij kapitein Joh. Veijser en in garnizoen op het fort Hoogerwerf, enige tijd terug in de oogst
bij hem hebben gesneden en gearbeid; zo ook op 6 augustus lestleden, toen zij van de morgen tot de avond voor hem hebben gewerkt en dus op die dag niet op de monstering ter rolle, die op het voornoemde fort geschied is, present zijn geweest. Deze verklaring heeft ongetwijfeld moeten dienen om door Veijser een beschuldiging van “passevolanterye” te doen ontzenuwen. Met de financiële omstandigheden van de
kapitein-commandeur ging het in elk geval niet slecht; hij verwierf omstreeks de periode 1656-1659 door koop een niet onaardig grondbezit onder Poortvliet en omgeving.

Reeds spoedig na de dood van zijn eerste echtgenote, die blijkens een aantekening uit het Thoolse kerkarchief aldaar op 12 juli 1640 werd begraven als ,,de huisvrouw van de
majoor Johan Feijser”, hertrouwde hij te Tholen op 17 oktober 1640 met Maria de Ridder, geboortig van Zierikzee, over wier familie wij in de Bijlage B bij dit hoofdstuk nadere gegevens zullen verstrekken. Men krijgt niet de indruk dat dit huwelijk op den duur een groot succes was, want als hij op 6 juni 1654 als de Heer Johan Vizer, kapitein en commandeur op het fort Hoogerwerf, ,,clouck ende gesomnt van lichame” testeert voor notaris Philips den Dach te Middelburg, dan bespreekt hij wel legaten aan de armen, ,,in welcker kercke hij begraven sal werden”, en aan zijn nicht Elisabefh Hseerel, echtgenote van Jacob van Schoonhoven, doch over zijn echtgenote spreekt hij niet. Ook Maria de Ridder, die als huisvrouw van de heer commandeur van het fort Hoogerwerff Jhon Vijser op 20 mei 1655 voor notaris H. de Rouck te Bergen op Zoom (G.A. Bergen op Zoon, not. 134) testeert, ,sieckelijck naar den lichaem”, noemt hem verder in dat testament niet en bedenkt - behalve de armen te Bergen op Zoom - slechts haar broeder Martinus de Ridder en diens kinderen. Reeds spoedig daarop is zij overleden, want op 7 februari 1656 treedt Veijser, commanderende kapitein op
Hoogerwerf, op als haar weduwnaar, samen met voornoemde Martinus de Ridder (G.A. Bergen op Zoom, not. 80).



Op 10 april 1659 koopt de heer commandeur Johan Viser nog een stuk land (ZE. 5640), doch reeds spoedig daarna en wel op 7 juni 1659 wordt door zijn schoonzoon Engelbergh zijn voormelde testament aan de weesmeesters van Poortvliet getoond, zodat hijkort tevoren zal zijn overleden. Het fort Hoogenverf, waar hij een zo groot gedeelte van zijn leven had doorgebracht, kwam langzamerhand in verval. Tot in
de zeventiger jaren van de 17de eeuw waren op het fort nog afstammelingen van zijn eerste echtgenote Maeyke lacobsdr.(uit haar eerste huwelijk met Philips Grindet) gestationeerd als soldaten en wordt de heer de Baudoux uit Bergen op Zoom als majoorvan het fort genoemd, doch niet lang daarna schijnt het vervallen te zijn en in 1801 werd dit gedeelte van de Oosterschelde ingedijkt en ging het eiland deel uitmaken van de polder Nieuw Hinkelenoord en Hoogwerf (Van der Aa, Aardrijksk. Woordenboek V, p. 769).

Uit het vertonen van het meergemelde, door Veijser voor de notaris den Dach te Middelburg in 1654 verleden testam nt blijkt, dat zijn dochtter zich had neergelegd bij de
beperking van haar legitieme portie, zoals de testateur daarbij had bepaald; zij had trouwens op grond van dat testament levenslang het vruchtgebruik van de gehele nalatenschap welke - met uitzondering van enige, betrekkelijk geringe legaten- geheel op haar kinderen vererfde. De weesmeesters van Poortvliet vonden het testament kennelijk dermate van belang, dat zij de inhoud ervan volledig overnamen in het register van boedelrekeningen ( Z.E. 5705, d.d.7 juni 1659) en (derhalve is het aan ons‘overgeleverd, lang nadat de protocollen van de notaris Philips den Dagh zijn verdwenen. Zoals wij reeds mededeelden waren de erfgenamen van de kapitein Veijser zijn kleinkinderen en zou zijn (dochter haar leven lang) het vruchtgebruik hebben van deze nalatenschap, terwijl - mocht zij overlijden - de vader der kinderen zodanig vruchtgebruik zou hebben tot de ,bejaertheyt, huwelick ofte anderen
profecte state van ieder kint toe en langer niet”. Mocht echter zij haar legitieme portie eisen, dan zou het resterende gedeelte aan voormelde kinderen komen en op interest gezet worden, zonder (dat zij of haar man daar enige ,,genuchte of proffyt zal hebben ofte genileten”. Maria Veijser nam echter kennelijk genoegen met de som van 200 ponden vlaams, die zij van haar vader ter leen had, plus de vervallen, onbetaalde rente, welke haar bij dat testament werden toebedeeld ,,in plaetse ende volcomene
voldoening van haere legitime portie”. Zij was het enig kind van Johan Veijser, geboren uit zijn eerste huwelijk met Maeycke Jacobsdr., en blijkens de notulen van de Thoolse
Weeskamer (G. A. Thol’en, Weesboeken 5, f. 319) omtrent elf jaren oud, toen op 3 september 1640 (haar behuwdcom) Frans Jansz. Block als pnincipale voogd en (haar zwager) Huybrecht Noortynck als toeziende voogd de eed aflegden. In de bij dit ‘hoofdstuk behorende Bijlage A zal men over deze voogden en de andere verwanten van haar moeder de nodige gegevens vinden. Op 19 oktober 1640 kwam volgens
deze zelfde bron de ,,uytcoop” tot stand, waarbij Veijser zich verplichtte om haar bij haar ,,bejasrtheyt” of huwelijk voor haar moederlijke successie te betalen in ‘totaal de som van 116 ponden, 13 schellingen en 4 groten vlaams, en wederom blijkens
dezelfde bron, dechargeert zij haar vader op 14 november 1646, thans geassisteerd door haar echtgenoot Wouter Davidsz. van Raphels.

Wouter Davidsz van Raphels was een verwant van haar oom en voogd Frans Jansz. Block en bovendien was zijn zuster Maria van Raphels sedert 1638 gehuwd met Maria Veijser’s
volle neef, de Thoolse schepen Anthony Rolle (zie nader de
Bijlagen A, D en E bij dit hoofldstuk). Als zoon van David Woutersz. van Raphels, landbouwer en impostmeester te Poortvhet, schepen en armmeester aldaar, en diens tweede echtgenote Petronella Andriesdr. Vlaminck was hij te Poortvliet omstreeks 1620geboren. Zulks kunnen wij afleiden uit het certificaat van schepenen van Poortlvliet van 21 april 1642 (ZE. 5685), dat hij sedert zijn geboorte aldaar woonachtig is, en een verklaring van 6 mei 1645 in hetzelfde register (Z.E. 5685), dat hij dan omtrent 25 jaren oud is. Op 12 januari 1647 (Z.E. 5651) verklaart Wouter van Ravels, inwoner van
Poortvliet, zich borg voor de goede en getrouwe administratie, die Johan Vizer van wege het gemene land als majoor ‘en commies van vivres en ammunitie ‘over het fort Martijn genaamd Hoogerwerf is betrouwd, tot een bedrag van 1000 caroligulden: de schepenen van Poortvliet verklaren ,,de voors Van Ravels daertoe suffisant en bastant te zijn”. Op 1 april 1649 (ZE. 1649) bekent Wouter van Ravels, geadmitteerd landmeter, aan zijn schoonvader ,de hr. capiteyn op Hoogewerf Johan Viser” de som van 200 ponden g.vl. schuldig te zijn wegens geleend geld. Deze schuld kwam hierboven reeds ter sprake bij het testamenlt van Johan Veijser. Uit de eveneens hierboven weergegeven verklaring, door Van Raphels in 1654 afgelegd omtrent het werken op zijn land door soldaten op
het fort Hoogerwerf in garnizoen, zou men kunnen opmaken, dat hij een landbouwbedrijf had. Hij was schepen van Poortvliet over de periode 1651-‘55; in 1653 wondt hij vermeld als weesmeester aldaar en in 1655 als ontvanger van de impost op het bier en van het gemaal. Als hij echter op 7 februari 1656 optreedt als getuige bij de hierboven vermelde, te Bergen op Zoom, ten behoeve van zijn schoonvader verleden acte (G.A. Bergen op ZoNom, not. 80) blijkt, dat hij dan is stadhouder van Axel en Terneuzen, zodat hij zijn werkterrein kennelijk naar Staats-Vlaanderen had verlegd. Op 15 maart 1658 wordt hij
nog als oud-wethouder van Poontvliet genoemd in een almaar verleden akte van opdracht (Z.E. 5639), doch ,niet lang daarna moet hij zijn overleden, want op 2 september 1658 gaat zijn weduwe alweer in ondertrouw. Ten aanzien van haar vier minderjarige kinderen, van wie het oudste acht jaren en het jongste anderhalf jaer oud is, komt zij voor weesmeesters van Poortvliet op 8 september 1658 (Z.E. 5692) overeen met de voogd (en oom) van die kinderen Barent Daemsz. Beijerlander, dat zij hun bij hun 20ste jaar 250 pond Vlaams zal uitkeren: zij is dan geassisteerd .door haar ondertrouwde bruidegom Christiaen Ingelbergh, schout en secretaris van Ossendrecht
en Hoogerheide, met wie zij op 2 september 1658 op het fort Hoogerwerf ondertrouwd was.



Lang bleef Maria Veijser dus niet een treurende weduwe, want op 6 oktober 1658, alsdan wonende op het fort Hoogerwerf, hertrouwde zij te Ossendrecht met de voornoemde Schout en secretaris van Ossendrecht en Hoogerheiide Christiaen Engelbergh, zoon van Arnoldus Engelbergh en Joanna van Dael en weduwnaar van Anna van Grijppinckhoven, afkomstig uit Venlo en behorende tot een geslacht, dat tot in de laatste helft van de l8 eeuw aldaar vertegenwoordigd bleef(zie Bijlage F bij dit hoofdstuk). Hetgezin, waartoe hij behoorde, had echter een stevige Protestantse traditie: ;immers zijn grootvader van moederszijde, Wolffert van Dael, was in 1574 secretaris van de Staatse gouverneur van Venlo Johan van Wittenhorst, heer van Ter Horst, terwijl -toen in 1586 de stad zich aan de Hertog van Parma moest overgeven - de capitulatievoorwaarden mede ondertekend werden (door zijn stiefgrootvader van moederszijde, de Venlose burgemeester Peter Hoeufft. Ook tijdens de korte periode
( 1632-1637), waarin Venlo wederom ,in Staatse handen was, namen twee van zijn ooms deel aan de stadsregering, te weten Henrick van Gevenich als regerend burgemeester en Peter Hoeufft als stadssecretanis (zie Bijlage G bij dit hoofdstuk).
Na de overgave van Venlo in augustus 1637 was het gezin
kennelijk te zeer gecompromitteerd om zijn verblijf in die stad
nog veel langer te rekken en volgde men het voorbeeld van
talrijke naar Nijmegen uitgeweken verwanten, waar wij hen
sedert 1642 aantreffen, terwijl de zonen als adlelborsten in het
Staatse leger dienst namen. Christiaen Engelbergh - die
wordt genoemd als adelborst onder kapitein Mulstroo en als
jongeman van Venlo, als hij op 16 februari 1642 op het Rooversfort
onder Bergen op Zoom in het huwelijk treedt met Anna van Grijppinckhoven, weduwe van Gillis Janssen - wordt sedert 1654 (R.A. Noordbrabant, Ossendrecht r.a. 2, 24 november 1654) vermeld a lsschout en secretaris van Ossendrecht en Hoogrheide, welke functie hij tot zijn overlijden bleef vervullen. De datum van zijn overlijden kan benaderd worden dankzij een verklaring, op 14 maart 1670 (R.A. Noordbrabant, Ossendrecht r.a. 14) afgelegd door Maria
Vijser, laatst weduwe van de heer Christiaen Ingelbergh, in zijn leven Schout alhier over de betaling van het recht van de 40ste penning ,,(door de overleden heer schoutebh gedaen aan de hr. ontfanger Bastingius op den 22 februari 1670”. De notullen van de Kerkeraad der Hervormde Gemeente te Ossendrecht
(R.A. Noordbrabant, Ossendrecht DTB 1) noemen hem als diaken en ouderling aldaar en relateren op 30 december 1668 en 20 januari 1669 dat hij als zodanig in gebreke was rekening en verantwoording af‘te leggen: de notulenvan 4 februari 1671 vermelden, dat men de rekening, zoals door de schout Christiaen Engelbergh zaliger had moeten zijn gedaan, heeft moeten sluiten ,,soo alse van Sijn Edele nagelaten is, doch saer confuysalijk”. Op 22 juli 1671 (Z.E. 5692)
komt voor weesmeesters van Poortvliet David Rolle, als voogd van de drie nagelaten kinderen van Christiaen Engelbergh t.w. Joanna, oud 11 jaren, Lysbef, oud 8 jaren, en Catalyna, oud 5 jaren, overeen met Maria Veijsers, laatst weduwe van ChristiaenEngelbergh en geassiteerd door haar bruidegom
Willem Antonissen Mense, dat de kindmeren na de eventuele dood van de moeder gealimenteerd zulllen worden uit de goederen van hun grootvader zaliger Johan Veijser.

Het derde huwelijk van Maria Veijser zou niet van lange duur zijn, reeds op 6 mei 1672 (Z.E. 5692) worde voor weesmeesters van Poontvliet vastgelegd (het accoord, gesloten tussen David Rolle, de penningmeester Cornelis Rolle en Willem Jansz. Verstraaten, gezamenlijk zich sterk makende voor de weeskinderen van wijlen Maria Veijsers, geprocreëerd bij Wouter Davidsz. en Christiaen Engelbergh, beiden zaliger,
ter ene zijde, en haar weduwnaar Willem Antonissen Mense, ter andere zijde, waarbij de drie eerstgenoemden ‘ten bate van de wezen de boedel aanvaarden met al haar baten en schulden, terwijl Mense van die boedel geheel afstand doet. Daarna werd op 28 juni 1673 (Z.E. 5692) ten verzoeke van de meerderjarige kinderen en van de voogden Dingenis Tuijfer,Jacob de Kock en Willem Verstraten de boedel getaxeerd en verkaveld. De landerijen, gelegen in hoofdzaak te Poortvliet dochlook in Tholen en Nieuw-Strijen, besloegen in totaaI 67 gemeben en 89 roeden en werden getaxeerd op 1235 ponden,
19 schellingen, 10 groten en 8 mijten Vlaams. Na afbetaling van de door de moeder daarop genomen hypotheken bleef ter verdeling voor de wezen over 1002 ponden, 6 schellingen, 10 groben en 8 mijten Vlaams.

Willem Anfhonisz. Mense, was geboren te Poortvliet, als zoon van de landbouwer Anthony Willemsz. Mense en Jannetje Mels, en was zeker meer dan tien jaren jonger dan
Maria Veijser. Hij overleefde haar nog bijna vijftig jaren en overleed in 1721, na sedert 1677 vele jaren schepen en burgemeester van Poortvliet te zijn geweest en na in drie latere huwelijken -achtereenvolgens met Neelfje Mouwe, Maria van Oost en Maatje Engels - een talrijk nageslacht te hebben verwekt. Een zoon uit zijn tweede huwelijk, Cornelis Mense, trouwde met een kleindochter van Maria Veijser en had uit dit huwlelijk een talrijk, thans nog te Poorltvliet vertegenwoortigd, nageslacht(zie nader de Bijlage H bij dit hoofdstuk en ook Hoofdstuk III onder Generatie IV 8, 1).
Linked to: Arnoldus Engelbergh (1656-), birth registration

  Photos & documents

{{ media.title }}

{{ mediasCtrl.getTitle(media, true) }}
{{ media.date_translated }}

 Aperçu de l'arbre

Judocus van Engelbergh ca 1510- Johanna Anna Ronden ca 1513-1585/ Theodorus Thijs Craenen ca 1500- Judith Spegel ca 1500- Jan van Dael ca 1525- Elisabeth NN ca 1525- NN Ronden ca 1525- ? ?
|
8
 |
9
 |
10
 |
11
 |
12
 |
13
 |
14
 |
15



 


 


 


| | | |
Peter Engelbergh ca 1535-1593 Elisabeth Lijsbeth Craenen ca 1535-1604/ Wolffert van Dael ca 1549-1634 Catharina Ronden ca 1552-1634/
|
4
 |
5
 |
6
 |
7



 


| |
Arnoldus Arndt Engelenberg 1585-1631/ Johanna, Jenneke van Dael ca 1592-1652/
|
2
 |
3



|
Christianus Christiaan Engelbergh 1617-1670/